LE ROUTIER

LE ROUTIER

zondag 22 september 2013


VAN MUIZEN EN STERREN


Tekst: Martin Desloovere

Een merkwaardige constructie treft de toeschouwer aan in het tweede deel van de huiskamer, de laatste expositieruimte. Tegen de achterwand, recht tegenover de buitenramen, hangt nog een groot werk van Michiel Ceulers: een isomoplaat is bewerkt met onder meer bijenwas en chocolade en kreeg een aantal muizenvallen opgekleefd, evenals vijf kleine isomoplankjes (er zijn sporen van een afgebroken zesde), als was het geheel ooit bedoeld als – opnieuw – een rekje. Het is een eenvoudig beeld, dat de sfeer in de kamer echter sterk bepaalt, misschien mede door de geur van de was en chocolade. Maar zeker ook omdat – net als met zijn Kermit beneden – Ceulers erin slaagt op een sobere manier, zij het niet zonder knipoog (het aanbrengen van de muizenvallen lijkt een grapje, maar brengt anderzijds wel expliciet de dood als thema binnen), opnieuw gedachten op te roepen aan vergankelijkheid, breekbaarheid, het vlieden van de tijd…

Tegelijk gaat het om een tamelijk minimalistische constructie, zoals er ook één aan de overkant van de kamer aangetroffen wordt, in een hoek op de vloer beneden naast de ramen: geschilderd in een intens blauw, ligt er een soort tapijt in een bak met opstaande randjes van enkele centimeter hoog. Het blijkt een ‘mal’, gemaakt door Jan Wyffels, om er – eindeloos – gele sterren mee te maken. Die combinatie van blauwe achtergrond en gele sterren refereert uiteraard aan Europa – aan de eindeloze mogelijkheden ervan, of misschien net aan de limieten? De kunstenaar hanteert zijn (nooit gelijke) gegoten sterren ook als ‘rating stars’. Maar hoe waardevol zijn de sterren nog, als ze makkelijk steeds maar bijgeproduceerd kunnen worden? Zijn er eerder in de tentoonstelling trouwens ook al niet enkele vragen over (massa)productie opgedoken?

Waren bak en ‘tapijt’ niet in dat intense blauw, ze zouden een geïmproviseerd bed van een dakloze kunnen voorstellen. Is het die associatie of zijn het de Europese kleuren die de gedachten van de bezoeker via het nabije raam weer mee naar buiten nemen? Naar het café-raam met het peep-show-blad waar de wandeling door de expositie begon. Naar het stukje Gent, zo goed zichtbaar vanop deze eerste verdieping, waar trucks, treinen en schepen de stad voortdurend in verbinding houden met de rest van Europa, met de rest van de wereld, via een ongekend aantal routes. Een stukje Gent dat opgewaardeerd moet worden, binnenkort, een proces waarin ‘rating stars’ in zekere zin een belangrijke rol zullen spelen. Een stukje Gent waarvan iemand over afzienbare tijd – misschien – eens zal zeggen: “Weet je, er was daar vroeger, aan dat plein op de plek van die nieuwe luxeappartementen, een truckerscafé waar ze goeie spaghetti serveerden. Het moet daar ook heel eventjes een ‘kunsthuis’ geweest zijn. Het heette, geloof ik, Le Routier.”

zondag 15 september 2013

KAST, TAFEL, BRONS



tekst: Martin Desloovere

Enige tijd geleden besloot bewoner van het huis en initiatiefnemer van de expositie,  Jan Wyffels, om een paar nieuwe meubelstukken zelf te maken. Hij koos ervoor om zich te baseren op het boekje Autoprogettazione van de Italiaanse kunstenaar en meubelontwerper Enzo Mari, uit 1974, veeleer dan voor de traditionele weg om kant-en-klare Ikea-bouwpakketten in huis te halen. Meteen deden in zijn opzet thema’s als (massa- en re-)productie, origineel versus kopie, appropriatie en (de)constructie hun intrede en kreeg een en ander de allure van een kunstproject: Wyffels zou zich niet zonder meer houden aan de instructies uit het boekje, waarin gedetailleerde plannen voor 19 verschillende meubelstukken zijn opgenomen. Zo vatte hij het werk aan de door Mari voorgestelde (kleer)kast aan, maar besliste wel om de achterwand er niet ‘normaal’ rechtstaand in te zetten, maar wel diagonaal: wanneer men de kast opent, ziet men de achterwand van achteraan boven naar vooraan beneden lopen, wat uiteraard meteen de functionaliteit van het meubel als opbergkast aanzienlijk vermindert, maar er integendeel een sterker Donald Judd-achtig sculpturaal karakter aan verleent. De kast is dan ook niet gewoon tegen de kamermuur aan gezet, maar staat als een kunstobject vrij in de ruimte, te bezichtigen aan alle kanten. Dat sculpturale aspect is ook aanwezig bij de twee tafels die Wyffels naar Mari’s plannen heeft vervaardigd: alleen vallen ze aanvankelijk minder als (kunst)objecten op, omdat ze als ‘gewone’ tafels, in hun dagdagelijkse functie gebruikt, in de kamer staan. Het gaat om twee uitvoeringen van hetzelfde model, alleen is de ene tafel in blank hout gelaten terwijl de andere in een felgele kleur is gestoken.

Op de blankhouten versie in een hoek van de kamer staan, leunend tegen de muur, twee grote ingelijste aquarellen van Damien De Lepeleire. De werken sluiten aan bij zijn reeks Bronzen uit de Renaissance, waarbij De Lepeleire de beelden niet schildert met de originelen als model, maar wel op basis van (slechte) reproducties ervan die hij vindt in bijvoorbeeld oude (en goedkope) catalogi. De net aangehaalde thema’s van toe-eigening, origineel/kopie, deconstructie/ reconstructie zijn eigen aan het oeuvre van De Lepeleire en worden hier dus ook nadrukkelijk verder aan de orde gesteld. Ze blijken nog ‘vermenigvuldigd’ te worden wanneer men ontdekt dat de twee schilderijen die bij de eerste oppervlakkige blik zo goed als identiek overkomen, toch heel wat kleine verschillen vertonen, al is elk werk een weergave van hetzelfde mythologische verhaal over De ontvoering van Deianira door de centaur Nessus. Het schilderij links gaat op een beeld van ‘meester’ Giambologna; het schilderij rechts op de kopie die Antonio Susini, een leerling van Giambologna, gemaakt heeft naar het origineel van zijn meester. Als men dan nog weet dat Giambologna de versie van zijn leerling eigenlijk als beter dan zijn eigen oorspronkelijke beeld beschouwde, worden de gestelde thema’s zo mogelijk nog intrigerender...  

Keert de ‘aldus bevraagde’ bezoeker zich om, dan ontdekt hij de tweede, geel geschilderde tafel van Wyffels-naar-Mari: de kwestie kopie/origineel wordt nog een tikje meer in vraag gesteld. Op de gele tafel staan sculpturen van Wyffels zelf: delen van uit elkaar gehaalde statieven, die hij bekleed heeft met epoxy, waarna die extra laag bewerkt werd tot een licht-ruwe, gebroken-witte ‘huid’. Al doen deze objecten veeleer denken aan beenderen, opgegraven delen van (ongewone) skeletten, misschien uit een massagraf uit de een of andere oorlog, want zoals de statiefonderdelen hier staan opgesteld, kan men er ook verwijzingen in zien naar raket- of granaatlanceerders, monteerbare geweren… Maar natuurlijk zijn ze in eerste instantie ‘gewoon’ sculpturale objecten die in allerlei constellaties kunnen worden gecombineerd en gepresenteerd. De deconstructie leidt – in alle werken in deze kamer vrij letterlijk – tot veelzijdige creatie en modulaire (re)constructie.