Tekst: Martin Desloovere
Een merkwaardige
constructie treft de toeschouwer aan in het tweede deel van de huiskamer, de
laatste expositieruimte. Tegen de achterwand, recht tegenover de buitenramen,
hangt nog een groot werk van Michiel Ceulers: een isomoplaat is bewerkt met
onder meer bijenwas en chocolade en kreeg een aantal muizenvallen opgekleefd,
evenals vijf kleine isomoplankjes (er zijn sporen van een afgebroken zesde),
als was het geheel ooit bedoeld als – opnieuw – een rekje. Het is een eenvoudig
beeld, dat de sfeer in de kamer echter sterk bepaalt, misschien mede door de
geur van de was en chocolade. Maar zeker ook omdat – net als met zijn Kermit
beneden – Ceulers erin slaagt op een sobere manier, zij het niet zonder knipoog
(het aanbrengen van de muizenvallen lijkt een grapje, maar brengt anderzijds
wel expliciet de dood als thema binnen), opnieuw gedachten op te roepen aan
vergankelijkheid, breekbaarheid, het vlieden van de tijd…
Tegelijk gaat het om een
tamelijk minimalistische constructie, zoals er ook één aan de overkant van de
kamer aangetroffen wordt, in een hoek op de vloer beneden naast de ramen: geschilderd
in een intens blauw, ligt er een soort tapijt in een bak met opstaande randjes
van enkele centimeter hoog. Het blijkt een ‘mal’, gemaakt door Jan Wyffels, om
er – eindeloos – gele sterren mee te maken. Die combinatie van blauwe
achtergrond en gele sterren refereert uiteraard aan Europa – aan de eindeloze
mogelijkheden ervan, of misschien net aan de limieten? De kunstenaar hanteert
zijn (nooit gelijke) gegoten sterren ook als ‘rating stars’. Maar hoe waardevol
zijn de sterren nog, als ze makkelijk steeds maar bijgeproduceerd kunnen
worden? Zijn er eerder in de tentoonstelling trouwens ook al niet enkele vragen
over (massa)productie opgedoken?
Waren bak en ‘tapijt’ niet
in dat intense blauw, ze zouden een geïmproviseerd bed van een dakloze kunnen
voorstellen. Is het die associatie of zijn het de Europese kleuren die de gedachten
van de bezoeker via het nabije raam weer mee naar buiten nemen? Naar het
café-raam met het peep-show-blad waar de wandeling door de expositie begon.
Naar het stukje Gent, zo goed zichtbaar vanop deze eerste verdieping, waar trucks,
treinen en schepen de stad voortdurend in verbinding houden met de rest van
Europa, met de rest van de wereld, via een ongekend aantal routes. Een stukje
Gent dat opgewaardeerd moet worden, binnenkort, een proces waarin ‘rating
stars’ in zekere zin een belangrijke rol zullen spelen. Een stukje Gent waarvan
iemand over afzienbare tijd – misschien – eens zal zeggen: “Weet je, er was
daar vroeger, aan dat plein op de plek van die nieuwe luxeappartementen, een
truckerscafé waar ze goeie spaghetti serveerden. Het moet daar ook heel eventjes
een ‘kunsthuis’ geweest zijn. Het heette, geloof ik, Le Routier.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten